Eén van mijn leukste taken gedurende het schooljaar, is het voeren van de selectiegesprekken voor de opleiding tot verpleegkundige, van FHMG. Sinds enkele jaren zijn we een lotingstudie en vanaf schooljaar 2014-2015 werken we met een decentrale selectie. Elke aspirant-student maakt een studiekeuzecheck, een kennistoets en wordt uitgenodigd voor een kort selectiegesprek. In de vroege avonduren loopt de tweede verdieping van gebouw TF dan vol met nerveuze zestienjarigen, veelal geflankeerd door een evenzo nerveuze ouder. Moeders lijken verbaasd dat wij de aspirant-student alleen willen spreken, en als ik me niet vergis, flakkert in hun ogen eenzelfde gloed als toen zij hun kind voor het eerst naar de basisschool brachten. De tiener wankelt nog op twee gedachten: stoer de ogen ten hemel slaan omdat moeders gedrag ‘voor schut’ is, of snel nog een zoen van mams accepteren als bemoediging? Bij elke aspirant-student die ik welkom heet, besef ik dat ik in hun ogen de poort naar de toekomst vertegenwoordig. Omdat ik zelf drie maal ben uitgeloot voor geneeskunde –wat nóg wel eens knaagt- kan ik me hun gevoel voorstellen. Als ik terugkijk op tientallen jongeren die ik sprak, moet ik toegeven dat een groot deel van hen samensmelt tot één beeld van een zenuwachtige, ietwat verlegen tiener, die een voorzichtig en nat handje geeft bij binnenkomst. Op een paar na. Die kan ik nog feilloos voor mijn geestesoog oproepen.

Zoals de opgeschoten jongen, met te lange armen en benen, waarmee hij zich op de kleine houten stoel maar moeilijk raad weet. Op zijn formulier zie ik dat hij een MBO-opleiding sport en beweging heeft gedaan. Nieuwsgierig vraag ik naar zijn motivatie om verpleegkunde te gaan studeren. Hij vertelt enthousiast hoe hij stage liep bij meervoudig gehandicapten, en daar besefte dat hij het aan- en uitkleden van de gehandicapte jongeren veel leuker vond, dan het zwemmen waarvoor hij in feite kwam.

Of de flamboyante twintiger, die met een duidelijk buitenlands accent mij begroet. Ze blijkt een Zuid-Amerikaanse, die sinds twee jaar in Nederland is. Ik complimenteer haar met haar Nederlands, wat zij met zwaaiende armbewegingen wegwuift, omdat ze “nog plenty moet leren.” Als ik haar vraag naar haar keuze voor onze opleiding, blijkt daar een verdrietig verhaal aan ten grondslag te liggen: haar zus werd tijdens haar tienerjaren ziek en overleed. Ze had met bewondering naar de verpleegkundigen gekeken die haar zus verpleegden, en op mijn vraag wat ze daarin zo mooi vond, antwoordt zij: “Omdat zij het deden vanuit la corazón. Dat wil ik ook: werken vanuit la corazón, vanuit mijn hart.”

En het verlegen ogende meisje dat op het puntje van haar stoel zit, terwijl ik met haar spreek. Ze heeft een toekomstdossier bij zich, dat zij op de middelbare school heeft gemaakt. Als ik daarin mag kijken, valt mijn oog op een prachtige opdracht: schrijf een speech die de directeur zou kunnen schrijven over jou, als jij je diploma krijgt. Als ik de door haar geschreven speech lees, wordt mijn eerste indruk van een wat teruggetrokken, bescheiden meisje, bevestigd. Uit de studiekeuzecheck blijkt bovendien dat zij hoog scoort op faalangst. In het gesprek is zij echter redelijk stellig, kijkt mij aan, en lijkt goed te weten wat ze wil. Ik spreek uit dat ik in het gesprek niet veel merk van het beeld dat ik krijg, door wat zij geschreven en gescoord heeft. Dat ik haar in het gesprek juist wel sterk vind overkomen. Direct als ik dit zeg, zie ik haar schouders tien centimeter zakken, schuift ze onderuit in haar stoel, en zegt dan met een diepe zucht: “Oh, maar mevrouw, ik zit hier ook wel héél erg mijn best te doen hoor!”

Bij alle drie voel ik vertrouwen: die wil ik wel aan mijn bed.

© Els Coolen

FavoriteLoadingVind ik leuk

Over Els Coolen

Studentconsulent | docent bij FHMG, opleiding tot verpleegkundige